(05) Angélique en de sultan

Inhoudsopgave:

(lees verder wat er niet is vertaald in het Nederlandse boek)

In deze roman verneemt zij van de gevreesde luitenant van politie, Desgrez, die al zo vaak haar pad kruiste, dat haar eerste echtgenoot, comte de Peyrac, nog in leven moet zijn. Volgens inlichtingen, die zij van een priester, vader Antoine, ontvangt, moet de comte op Kreta vertoeven.

Angélique aarzelt geen ogenblik en besluit de reis naar Kreta te ondernemen. Zij weet zich op haar veroverende wijze de medewerking te verzekeren van de admiraal van ’s konings vloot, die haar op zijn schip “Royale” meeneemt. En dan volgt een tocht vol spannende avonturen, wanneer het schip in handen valt van piraten, die onder commando staan van markies d’Escrainville, “de schrik van de Middellandse zee”, die haar als slavin verkoopt aan Mulai Ismail, de sultan van Marokko.

Tijdens de donkere dagen die volgen ontvangst zij het hoopvolle nieuws, dat comte de Peyrac naar Marokko is getrokken. Maar hoewel zij besluit ten koste van alles naar Marokko te gaan, moet zich zich schikken in de vernederende gevangenschap aan het hof van Mulai Ismail. Op uiterst boeiende wijze maken wij haar leven en strijd in de sprookjesachtige omgeving van de Marokkaanse vorst mee, tot een slaaf, Colin Paturel, uitkomst brengt en zij naar een “veilig” Frankrijk meent terug te kunnen keren …

Toen ik Angélique in Barbary las, viel het mij op dat het volgende stuk niet is opgenomen in het boek Angélique en de Sultan (ik heb zelf vertaald):

Op blz 146 tussen Er verscheen en “Het feest is afgelopen.”

Er verscheen een olijke twinkeling in de ogen van de piraat. “Misschien word ik er op een dag wel één. Zo’n bijzondere schoonheid is je reinste uitdaging. Maar er zal niets gebeuren zonder uw toestemming, dat beloof ik. Vanavond zal ik slechts één ding vragen, onbetaalbaar voor mij – een glimlach van u. Ik wil er zeker van zijn dat je niet langer verdrietig en bang bent. Lach naar me.”

Angélique’s lippen weken uiteen. Haar ogen vulden zich met licht. Plotseling steeg een onaardse balg boven de andere geluiden uit, en als een rode verschijning wankelde de markies d’Escrainville uit de nu dichte rook in de kamer. Hij zwaaide met zijn zwaard in de lucht, en niemand durfde in zijn buurt te komen. “Nu heb je haar.” Hij raasde. “Het is aan jou dat ze haar gezicht van liefde laat zien, jij vervloekte tovenaar. Niet voor mij. Ik ben alleen de Verschrikking, niet de Tovenaar van de Mediterannee. Jullie horen, jullie hier, de Verschrikking, niet de Tovenaar. Maar dat zal nog wel standhouden. Ik ga je vermoorden.” Hij hield het zwaard voor hem. Met een trap stuurde Rescator het dienblad vliegend tussen zijn benen en de zware zilveren samovar erna. Toen D’Escrainville uit balans was, sprong Rescator op en trok zijn eigen zwaard. De twee wapens botsten. D’Escrainville vocht met de woede van een demente. Ze snoeiden zich een weg door de kussens en de bladen kwamen tot aan het veilingblok. De markies, met zijn rug naar de muur, moest erop springen. De dansende meisjes vluchtten met scherp geschreeuw. Het was een gevecht tot de dood, rode vorm tegen zwart. Elk kende zijn wapen goed. De Maltese lakeien durfden zich niet te bemoeien met het herstellen van de orde in de hal die ze hebben bekeurd. Rescator had elk van hen twintig pailletten per stuk en een stuk van Amerikaanse tabak getipt. Bijgevolg was er een plechtige stilte terwijl alle aanwezigen wachtten op de uitkomst van het duel. Uiteindelijk verwondde Rescator de pols van zijn gekke tegenstander, waardoor hij gedwongen werd het zwaard te laten vallen. D’Escrainville schuimde op de mond. Erivan pakte dapper zijn armen om zijn middel en sleepte hem weg om hem naar Coriano te brengen. “Jammer,” zei Rescator toen hij zijn wapen weg deed in de schacht.. Zonder de tussenkomst van Erivan zou het lichaam van de markies d’Escrainville zeker zijn aangeboden als offer voor alle slachtoffers die hij op die plek had verkocht. Rescator stak zijn handen op. “Het feest is voorbij.” Schreeuwde hij.