(09) Angélique onstuimig hart

Inhoudsopgave:

 Evenals in “Angélique verovert de Nieuwe Wereld” worden zij en haar echtgenoot, comte de Peyrac, de moeilijkheden niet bespaard, want in het jonge Amerika komen hen voortdurend gevaren en gewelddadig optreden tegemoet. De nederzetting, waar zij zich met haar gezin en een aantal Hugenoten heeft gevestigd, valt aan een overval ten prooi en de kolonisten zien zich genoodzaakt een goed heenkomen in het binnenland te zoeken. Op de post Wapassou, in de provincie Maine, in de nabijheid van het Zilvermeer, vinden zij uiteindelijk rust, maar dan zijn het de conflicten tussen de Hugenoten tijdens de lange en barre Amerikaanse winter en tegelijkertijd de haar van de machtige Jezuïeten, die De Peyrac als een goddeloze bandiet beschouwen, welke hun ernstige moeilijkheden bezorgen, komt er uit onverwacht hoek hulp.


Mijn persoonlijke commentaar:

Ik wil dit al heel lang met Nederlanderse lezers delen. Als ik mijn Franse, Engelse en Duitse boeken naast elkaar leg, is er een hoofdstuk dat helaas niet vertaald is in het Nederlands. Hoofdstuk 40 in The Countess Angélique of Hoofdstuk 5 in Angélique et le Nouveau Monde part 2. Het heet: THAT BED, CE LIT OF DAS BED. In het Nederlands zou het gewoon heten:

HET BED! Angelique keek hem bijna met angst aan de eerste nacht dat zij en haar man het soort gat in het lage plafond binnengingen dat voortaan hun slaapkamer zou zijn. Het bed leek haar helemaal te vullen. Het was groot en stevig, van donkere walnotenhouten balken, geschild, vierkant, met een vorstelijke uitstraling in zijn rustieke karakter. Bedekt met bont was het het bed van een Vikingprins. Een frisse, aromatische geur die wordt uitgeademd uit het nog onbewerkte hout. Je kon in roze, op de donkere vezel, de vorm van de snijkant van de bijlen zien. Voor dit meubel, gewonnen uit het bos waarvan het alle poëzie en smaak bracht, voor dit aangeboden bed, dat sprak van heilzame rust en amoureuze nachten, voelde Angélique zich verontrust en verontrust… En ze overwoog het , stond aan zijn bed en bijt op haar lip. Een nieuwe fase van haar leven ging voor haar open. Degene waar ze zoveel van had gedroomd. Maar toen ze haar naderde, deinsde ze terug, klaar om te vluchten als een woeste hinde. Dit leven dat begon, was het leven dat ze dag na dag, nacht na nacht aan de zijde van haar man moest doorbrengen, omdat zij zijn vrouw was. Maar eigenlijk was ze er niet meer aan gewend. Ze was altijd een zwerver van liefde geweest. En zelfs in de afgelopen tijd, sinds de nog recente dag, amper drie maanden, toen hij haar op de “Gouldsboro” had heroverd, had hun veelbewogen en reizend bestaan hen nauwelijks toegestaan om iets anders te zijn dan minnaars die doortrokken, onder geïmproviseerde daken. En zelfs vroeger, in Toulouse, hadden ze, als ze soms naast elkaar hadden geslapen, toch hun afzonderlijke appartementen gehad, weelderig en uitgestrekt, waar ze zich naar hun stemming konden terugtrekken of elkaar ontvangen. Hier zou alleen dit smalle toevluchtsoord zijn, dit matras van mos en korstmos, één enkel toevluchtsoord voor hen beiden, waar hun lichamen dicht bij elkaar zouden liggen, verstrengeld in liefde en slaap, avond na avond, nacht na nacht. Voor beiden was het nieuw. Angelique realiseerde zich dat ze voor het eerst een echt getrouwd leven zou gaan leiden. En haar verbijstering was af te lezen aan haar gelaatstrekken terwijl Peyrac haar glimlachend vanuit zijn ooghoeken aankeek, terwijl hij langzaam zijn wambuis afdeed, voor het vuur. Hij, de piraat van de zeeën en oceanen, de grote heer van de oosterse paleizen, nog meer een zwerver dan zij, zijn genoegens willekeurig kiezend uit zijn grillen en zijn rijkdom, hij had gewild dat het zo zou zijn: alleen zijn met haar, in deze ene kamer, in dit ene bed. Een jaloerse behoefte aan zijn aanwezigheid, om zeker te zijn van zijn gevangenneming, om nu niets aan hem te laten ontsnappen. Meer dan Angélique, als een man met ervaring die veel aandacht heeft besteed aan de menselijke en vrouwelijke natuur, was hij zich bewust van de kwetsbaarheid van wat hen vandaag verenigt: een oud huwelijk, de duurzaamheid van een gevoel dat gevoed werd door herinneringen en tussen hen kloof van de bijna totaliteit van een bestaan ​​leefde ver van elkaar. Was de zekerste schakel die overbleef van de ramp uit het verleden, alles bij elkaar genomen, niet hun vleselijke aantrekkingskracht? Op deze gloeiende sintels was het nodig om te blazen, en hij had op dit moment ongeduldig gewacht om het allemaal voor hem te voelen, in de ogen van iedereen, en door het gemeenschappelijk samenwonen dit bezit en zijn rechten te tonen. Als hij haar terug wilde winnen, moest hij haar dicht bij zich houden, in nauwe afhankelijkheid. Maar op de een of andere manier vermoedde hij de complexe gevoelens die Angelique in beroering brachten. Hij kwam naar haar toe en reciteerde haar de verzen van Homerus.

– …”Waarom dit wantrouwen, vrouw?… De goden wilden zeker niet dat we samen de dagen van de jeugd zouden kennen, maar we kwamen ook niet op de drempel van de ouderdom… We kunnen nog steeds herkennen… Het bed dat ik met mijn handen heb gebouwd, denk je dat ik het geheim niet ken? Alleen jij en ik delen het, wij die daar samen sliepen…” Zo sprak Ulysses, die na een lange reis Penelope met witte armen aantrof…

De graaf van Peyrac boog zich over Angelique heen met zijn lange, blote, bruine torso. Hij omhelsde haar stevig en terwijl hij haar eigenzinnige voorhoofd streelde, fluisterde hij haar geruststellende woorden toe, zoals in de begindagen van hun liefde.

En ook op blz. 114 komt er nog een stuk bij: Ik heb het grof vertaald, dus sorry als sommige regels niet geheel kloppen.

Ze hadden ook, met de hulp van Florimond – en het was Angélique die het hen had voorgesteld – de karakters van een schaakspel geknipt, het schaakbord gemonteerd en ook een dambord met zijn pionnen en zijn schorskegel, voor trictracspelers. De rust van de lange winteravonden was zo verzekerd. Angélique kreeg twee paar handschoenen met een fijne huid om haar handen in haar werk te bewaren. In een klein zilveren doosje vond ze een Napolitaanse cameo die een godinnenprofiel in zuiver wit vertegenwoordigde op de rood-roze achtergrond van de schelp. Ze keek naar Cantor; ze wist dat deze cameo al sinds zijn jeugd in de Middellandse Zee als zijn talisman had gediend en hij had afscheid van haar gedaan. “Ik smeedde het kleine zilveren doosje en de kronen van koningen,” zegt Florimond een beetje jaloers op de emotionele blik die aan zijn jongste is gewijd. Ondanks zijn grote omvang kreeg hij zijn deel van de zoenen. Honorine keek met een omzichtige blik naar haar pop. Ze was nooit erg enthousiast geweest over kleine meisjes speelgoed en  Angélique vreesde een schittering die de ambachtslieden van dit object met zoveel liefde zou hebben ontkend. Maar na een paar momenten van bezinning nam Honorine de pop met een zeer geliefde blik in haar armen  en iedereen glimlachte met gemak, terwijl Angélique een zucht van verlichting slaakte. Aan de andere hand telde Honorine de vele schatten die spoedig zouden toetreden tot degenen die al verzameld waren in haar dierbare doos, genomen uit La Rochelle; de parelkettingen die haar moeder had geregen betoverden haar en ze spande ze om haar armen, en haar nek, en versierde haar zilveren kroon met hen en die van haar jonge partner ook. In een zilveren snoepdoos vond ze nog zuigtabletten die Angélique had gemaakt met notenpasta vermengd angstvallig bewaakte voorraad honing. Er waren veel zilveren voorwerpen onder deze geschenken van het hart, en bekwame handen hadden ze gemaakt in het geheim van de smederij, waarbij het erts zelfs uit de aarde werd gehaald.. Dit was een voorproefje van de minerale rijkdom van Wapassou die uit de duisternis en schittering in al zijn zuiverheid begon tevoorschijn te komen! Toen ze uitriepen en op hun gemak extatisch waren, werd de graaf van Peyrac eraan herinnerd dat hij twee “verrassingen” had aangekondigd. De eerste, gaf de graaf grif toe, was alleen voor  degene die in het gebied van de Middellandse Zee hadden geleefd en zouden de waarde ervan waarderen. Het was een klein zakje met koffiepoeder. Luidruchtige “Hoeras!” steeg op, bestreden door de protesten van de tegenstanders van dit donkere mengsel. Hoe, zo waren de Engelsen en Canadezen het ooit eens, was het mogelijk om zoiets als bittere modder lekker te vinden? Je moest op zijn zachtst gezegd net zo barbaars zijn als de Turken. Aan de andere kant veranderden de aanhangers van de goddelijke drank van plaats en verzamelden zich rond de graaf om niets te verliezen van de ceremonie van de voorbereiding ervan. Terwijl Kouassi-Ba de kopjes op een koperen dienblad bracht, ze hadden verschillende rampen overleefd waarbij Angélique dacht dat ze waren verdwenen, deelde de comte onder zijn getrouwen tabak van de fijnste kwaliteit, afkomstig uit Virginia uit.  Florimond deelde de pijpen rond en weldra was het vertrek vervuld van een welriekende geur. Hij hield niet van koffie. Hij gaf de voorkeur aan chocolade, zegt hij. met een medeplichtige knipoog naar Angélique. Cantor, aan de andere kant, hield van de reuk dat hem deed denken aan zijn jeugd expedities in de Middellandse Zee, met zijn vader, tussenstops, gevechten en Palermo waar hij studeerde met de jezuïeten, in de schaduw van oude moskeeën en Moorse paleizen. Angelique jubelde en ze klapte in haar handen. Haar voorliefde voor koffie was misschien kinderachtig. Maar de aankondiging van haar man had haar ogen doen stralen en haar gezicht was helemaal verlicht van tevredenheid. Met Cantor, Enrico Enzi, Porguani, de Spanjaarden, de Peruanen, waren er veel mensen rond de graaf van Peyrac. “Herinner je je die oude Turk in Candia die de heerlijkste koffie ter wereld maakte?” Peyrac zei tegen Enzi. Angélique snoof het suggestieve aroma op en zoals altijd waren er fantoomherinneringen in de krullende blauwe rook – de slavenmarkt op Kreta, de figuren gekleed in tulbanden en lange gewaden; en ze leefde weer toen een bedwelmend gevoel van opluchting toen ze naast de gemaskerde man stond die haar had gekocht… Ze dronk haar broeiende koffie op. Ja, mijn heer Rescator, jij was het! Hoe had ik kunnen nagelaten om te raden? En ze vervloekte de ironie van het lot dat haar zo’n truc had gespeeld. “Je nam het me kwalijk, nietwaar, dat ik je niet herkende?” fluisterde ze terwijl ze naar hem toe leunde. En zij aan zij, samen naast elkaar zittend  aan het einde van de grote tafel, verdwaald in de holte van het bos van de Nieuwe Wereld, keken ze elkaar teder aan en dachten dat alles in orde was.

Ik heb altijd met de volgende vragen geworsteld en antwoord gekregen door The Countess Angélique te lezen:

  1. Blz. 82: Hoe is het gesprek tussen Angélique en Jeoffrey als Pont-Briand weggaat als ze naast elkaar liggen in bed. Het is uitgebreider als dat in ‘mijn’ boek.
  2. Blz. 93: Waarom heeft Jeoffrey zijn zoon Florimond meegenomen: Omdat Pont-Briand zijn trouwe Huron had meegenomen.
  3. Blz. 104:  Waar is Pont-Briand gestoken: midden van voren. Waarom staat er niet in zijn voorhoofd!
  4. Blz. 125: Hoe wisten de Fransen in Quebec van het overlijden van Pont-Briand:  De Huron die meegekomen was met de Pont-Briand ging na zijn overlijden naar Quebec om zijn dood te melden. 
  5. Blz 126: De dode indiaan op tafel: Nee! Het is Pont-Briand die door de Fransen werd gevonden en meegenomen naar Wapassou.